Het zinkreservaat van Plombières.

Algemeen.

Het zinkreservaat in Plombières bestaat uit een van de mooiste gebieden met zinkflora in Wallonië. De bodem bevat een enorme hoeveelheid aan zware metalen, hier neergelegd door de metaalindustrie. Er komen vele zeldzame plantensoorten voor die zich hebben aangepast aan de zinkgrond. Alleen deze soorten, die zich hebben aangepast aan de extreme omstandigheden, kunnen hier overleven. De waarde van het terrein ligt in de unieke samenstelling van flora en fauna in het gebied. Het bestaat uit droge, steile hellingen, uit moerassige delen langs de Geul en uit vlakke terreinen die ten dele begroeid zijn met berkenbos. Verder ligt er een kunstmatige tunnel van de Geul, waar het water zich met donderend geweld doorheen stort.

Historie.

Het gebied bestaat uit de stortbergen van de zinkindustrie. Andere sporen die je nog kunt ontdekken zijn de zogenaamde Moffelpotten, die gebruikt werden om het erts in te smelten. Deze zijn nu in het park bij het reservaat gebruikt als zijwand van de greppels. Door de vele Brede stekelvarens (Dryopteris dillatata) die ertussen groeien, zijn ze vaak nauwelijks te zien.

Flora.

Het meest opvallend in het gebied is de zinkflora-gemeenschap, hierbij horen het Engels gras (Armeria maritima ssp. halleri), het Zinkviooltje (Viola calaminaria), Blaassilene (Silene vulgaris ssp. vulgaris) en Zinkboerenkers (Thlaspi calaminaria). Naast de echte zinkflora groeit er ook een aantal pseudo-metalophyten zoals Grasklokje (Campanula rotundifolia), Veldzuring (Rumex acetosa), Scherpe boterbloem (Ranunculus acris) en Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris).
Op donkere, koele plekken in de beboste hellingen langs de Geul groeien enkele opvallende soorten waaronder Gele monnikskap (Acconitum vulparia) en Moesdistel (Cirsium oleraceum).
Heel fraai zijn de meer gewone weidebloemen die hier nog in grote getale staan. Ze groeien gewoon langs de rand van de onverharde wegen en in de graslanden met Glanshaver (Arhenaterum elatius) en Goudhaver (Trisetum flavescens). Hier staat onder meer heel veel Weideklokje (Campanula patula), Wilde reseda (Reseda lutea), Marjolein (Origanum vulgare), Vogelwikke (Vicia cracca),Wilde peen (Daucus carotta), Beemdkroon (Knautia arvensis) en Glad walstro (Gallium molugo). In de buurt van een brug over de Geul groeit Zandscheefkelk (Arabidopsis arenosa).
In het gebied ligt een aantal kleine bosjes, die vrijwel geheel bestaan uit Ruwe berk (Betula pendula).

Fauna.

              

                  Zilveren maan (Boloria selene).                    Heideblauwtje (Plebejus argus).                             Kleine vos (Aglais urticae).

Ook de fauna is bijzonder, waarbij vooral de vlindersoorten een ongekende rijkdom vertonen. Onder de sprinkhanen vinden we hier de Blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda coerulescens), de Bramensprinkhaan (), de Grote groene sabelsprinkhaan () en het Schavertje (Stenobothrus stigmaticus).
Hier voorkomende libellensoorten zijn onder meer Tangpantserjuffer (Lestes dryas) , Venglazenmaker (Aeshna juncea), waarvan hier de enige populatie in Wallonië buiten de Lotharingse venen existeert. Twee andere soorten zijn de Geelvlekheidelibel (Sympetrum flaveolum) en de Tengere grasjuffer (Ischnura pumilio). Op Beemdkroon (Knautia arvensis) zoekt de fraaie Beemdkroonbij (Andrena hattorfiana) naar nectar. Dit is een vrij grote, solitair levende, zandbij die opvallende rode pollen aan haar benen transporteert.
Op Blaassilene (Silene vulgaris ssp. vulgaris) leeft het Vierentwintig stippelig lieveheersbeestje (Subcoccinella 24-punctata). Deze drie tot vier millimeter kleine, behaarde kever leeft van planten, onder andere klaver en luzernesoorten, anjerachtigen maar ook bonen, aardappel, biet en dahlia. Hierbij wordt niet het hele blad opgegeten, maar blijft een skelet van nerven, verbonden door de onderste bladlaag over. Dit opvallende vraatpatroon en het de vaak miserabele staat van de plant wijst al snel op het voorkomen van deze soort. De meeste exemplaren van Blaassilene komen niet tot bloei als ze door het Vierentwintig stippelig lieveheersbeestje worden bezet. Dit geldt met name voor de voorjaarsbloei. In de zomer bloeit dan in de populatie toch weer een redelijk aantal exemplaren. De larves zijn behaard en vallen niet bijzonder op. De volwassen kevers zijn meestal lichtrood met onduidelijk afgegrensde zwarte puntjes.
In de moerassige delen van het reservaat leeft de Waterral (Rallus aquaticus). Langs de beek kunnen we, met name in de buurt van de Geultunnel, de drie soorten beekvogels Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea), Waterspreeuw (Cinclus cinclus) en de IJsvogel (Alcedo atthis) waarnemen.

Vlinders.

In het gebied vliegen de Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia), waarvan dit de enige populatie is in Wallonië. Deze prachtige soort kenmerkt zich door de grote zilveren vlekken op de onderkant van de vleugels. Een andere soort is de Zilveren maan (Boloria selene), een parelmoervlinder waarvan de rupsen zich, net als bij de voorgaande soort, voeden met de enige aanwezige viooltjessoort, het Zinkviooltje (Viola calaminaria). De volwassen Zilveren manen voeden zich met nectar van Zinkviooltjes (Viola calaminaria), Engels gras (Armeria maritima ssp. halleri) en Koninginnekruid (Eupatoria cannabinum).
Verder leven hier twee bijzondere blauwtjes, namelijk het Klaverblauwtje (Polyommatus semiargus) en het Heideblauwtje (Plebeius argus), ook al zeer zeldzaam in Wallonië. Het Klaverblauwtje zet haar eitjes af op Rode klaver (Trifolium pratense).
Op Jacobskruiskruid (Senecio jacobaea) leven de geel-zwart gestreepte rupsen van de Jakobsvlinder (Tyria jacobaeae).

Bedreigingen:

In de winter van 1998- 1999 werd een groot deel van het gebied afgedekt om te voorkomen dat er steeds maar weer zinkdeeltjes in de Geul zouden spoelen.
Nu resteert nog slechts een klein gebied aan de rand van de vijver. In 1996 werd ook al een 16.000 m2 met een één meter dikke laag schone grond overdekt. Dit is helaas bijna 2/3e deel van het voormalige gebied met zinkflora.

Onderweg in het gebied.

Het reservaat van Plombières is maar heel klein en kent twee ingangen. Je kunt starten vanaf de kerk van Plombières of vanaf het gemeentehuis iets verderop. Het reservaat ligt op een oever van de Geul, maar de andere oever is minstens net zo interessant.

Tijd.

Een bezoek aan het reservaat is met name lonend in de bloeitijd van de zinkflora. Deze begint in het voorjaar, omstreeks april met de bloei van de Zinkboerenkers (Thlaspi caerulescens ssp. calaminare) en gaat door tot in oktober. De bijzondere vlinders zijn met name te vinden van mei tot eind juli. Voor een bezoek aan het gebied kun je ongeveer een tot drie uur uittrekken, al naar gelang je eigen belangstelling.