Bont dikkopje
Carterocephalus palaemon Großwegerichfalter L' Echiquier
Familie: Dikkopjes


Bont dikkopje Carterocephalus palaemon Großwegerichfalter L' Echiquier Bont dikkopje Carterocephalus palaemon Großwegerichfalter L' Echiquier


Verspreiding.

Het areaal van het Bont dikkopje strekt zich uit over Eurazië en Noord- Amerika. In Noord- West- Europa komt het Bont dikkopje slechts schaars en lokaal voor. In Nederland is het verspreid aan te treffen in het oosten en het zuiden. De voornaamste plekken liggen in Twente, de Achterhoek, Noord- Brabant en Midden- Limburg. In Vlaanderen sluit het verspreidingsgebied aan op de Nederlandse populatie in Noord- Brabant en Limburg. In Noordrhein-Westfalen is de vlinder te vinden in de Eifel. Ook op de Hoge Venen is hij aan te treffen. In Limburg is de soort vrij zeldzaam en wordt vooral waargenomen in de beekdalen van het Zuidelijke Peelgebied, hier bevinden zich populaties in Stramproy, in het Heikersbroek (Weert), het Weerterbos, de Groote Peel en Heibloem.Aan de oostkant van de Maas wordt de soort slechts sporadisch waargenomen. De enige populatie bevindt zich in de Schinveldse bossen.
Vroeger was het Bont dikkopje naast van de genoemde vindplaatsen bekent van de Meijnweg (tot 1988), Neer (tot 1968), Epen (tot 1966), Heerlen en Brunssum (tot 1964) en Vaals (tot 1958). Verder is voor 1950 de soort nog waargenomen in Roermond, Valkenburg, Eijsden, Eys en St. Odiliënberg.

Vliegperiode.

Het Bont dikkopje vliegt in één generatie van half mei tot eind juni. De piekperiode van de vliegtijd ligt rond eind mei, begin juni. De vlinders worden ongeveer twee weken oud. De vrouwtje leggen ongeveer 80- 120 eitjes, die na ongeveer 10 dagen uitkomen. De eitjes zijn half bolvormig en grauwwit van kleur. De rupsen groeien traag en eten van onder meer Hennegras (Calamagrostis canescens) en Pijpenstrootje (Molinia caerulea) en zijn pas in de herfst volgroeid (Bink,1992). Ze zijn groen van kleur met groenwitte lengtestrepen. Ook hun kop is groen. Deze kleur blijft tot de verpopping in het voorjaar behouden. Volgroeide rupsen overwinteren en worden omstreeks maart weer actief. Volgroeide rupsen zijn ongeveer 30 millimeter lang. Na het ontwaken in maart eet de rups niet meer en verpopt na enkele weken. Het rupsstadium beslaat het grootste deel van de levenscyclus (310- 330 dagen). De pop is slank, lichtbruin met dunne donkerbruine lijnen. Na drie tot zes weken komt de pop uit. De mannetjes verschijnen meestal enkele dagen eerder dan de vrouwtjes.

Gedrag.

Het Bont dikkopje is een honkvaste standvlinder. De meeste vliegplaatsen zijn kleiner dan één hectare, waardoor verspreiding naar andere locaties meestal weinig voorkomt. Meestal vliegt het bont dikkopje in lage dichtheden. Na het uitkomen bezetten de mannetjes territoria op beschutte, zonnige plekjes. Van een aantal vaste uitzichtspunten in hun territorium, meestal struiken of hoge kruiden, maken ze met regelmaat korte patrouillevluchten. Soortgenoten, andere vlinders en niet te kleine insecten worden achtervolgd met als doel andere mannetjes uit het territorium te verdrijven of paringsbereide vrouwtjes te vinden. Door hun geringe grootte en hun snelle vlucht kun je ze vliegend vaak niet waarnemen.


Leefgebied.

Het Bont dikkopje is een soort van overgangen tussen vochtige tot natte graslanden of ruigten langs bos en struweel. De leefgebieden zijn zonnig en beschut. Meestal zijn ze klein van oppervlak, duidelijk lintvormig en vrijwel altijd omgeven door bos. De vlindertjes leven ook langs bospaden en zitten daar vaak op zonnige plekjes op een nectarplant, zoals Braam of Lijsterbes.

Voedsel.

De belangrijkste voedselplant van de rups is Pijpenstrootje (Molinia caerulea). Daarnaast maakt hij ook gebruik van Hennegras (Calamagrostis canescens), Gevinde kortsteel (Brachypodium pinnatum), Boskortsteel (Brachypodium sylvaticum) en Bosgierstgras (Millium effusum). De vlinders zijn niet erg kieskeurig in hun bloembezoek, maar ze bezoeken wel dikwijls Pinksterbloem (Cardamine pratensis), Kale jonker (Cirsium palustre), Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi) en een vroegbloeiende Braam (Rubus nessensis). In de Schinveldse bossen worden de vlinders met name aangetroffen op Braam (Rubus fruticosus agg.) en Lijsterbes (Sorbus aucuparia). In het buitenland werden ze ook aangetroffen op Kruipend zenegroen (Ajuga reptans).

Bedreiging, bescherming en beheer.

In Limburg is het bont dikkopje een bedreigde soort. Ze is vrijwel helemaal afhankelijk van zonnige zoomvegetaties en ruigten in beekdalen. Op de resterende vliegplaatsen worden de vlinders waargenomen op gemaaide schouwpaden langs sloten en op brede bospaden. De rups is echter afhankelijk van ruigten en zoomvegetaties langs de rand van open bos. Meestal is dit open bos of productiebos of bestaat het uit oudere populierenopslag. Alleen deze bossen zijn voldoende zonnig voor de ontwikkeling van geschikte ruigtes voor de rupsen. Wanneer deze bossen omgevormd worden tot natuurlijker bos, gaat het geschikte milieu voor de rupsen verloren en verdwijnt de soort dus. Bij natuurlijke verjonging blijven kapvlaktes achterwege en oudere inheemse loofbomen laten meestal te weinig licht door om nog de geschikte klimatologische omstandigheden te bieden. Een beheer gericht op de ontwikkeling van zoom- en mantelvegetaties biedt een oplossing. Gefaseerd maaien van voldoende brede en zonnige ruigten en zoomvegetaties is de voornaamste maatregel. Een groot deel van de vegetatie dient te blijven staan voor de hoog in de vegetatie aanwezige eieren, rupsen en poppen.
In de Schinveldse bossen werd in de winter van 2003-2004 een deel van het leefgebied van de opslag van struiken en bomen ontdaan door het IKL. Dit bleek voor korte tijd te voldoen, maar na twee jaar bleek het gebied toch weer teveel verruigd. Op een monitoringsroute in de Schinveldse bossen blijkt het aantal exemplaren van jaar tot jaar verder af te nemen.